Skip to main content Skip to main nav

Verdiepende analyse van microplastics bronnen, emissies en een verkenning van mogelijke emissiebeperkende maatregelen

In dit Deltafact gaan we dieper in op de uiteenlopende bronnen van microplastics in het watersysteem en wordt de aard van verontreiniging (primair/secundair, vorm, polymeertype, geassocieerde stoffen) verder uitgediept. Ook wordt in dit Deltafact geïnventariseerd welke maatregelen emissies van microplastics doen verminderen of voorkomen, en wordt de effectiviteit van de verschillende maatregelen beoordeeld.

1. INLEIDING  

2. GERELATEERDE ONDERWERPEN EN DELTAFACTS

3. WERKING
3.1 Algemeen
3.2 Bronnen: zwerfvuil, bandenslijtage, verfdeeltjes, pre-productiepallets, scrubdeeltjes, kleding- en kunstgrasvezels 

4. MAATREGELEN  
4.1 Effectiviteit van maatregelen: zwerfvuil, bandenslijtage, verfdeeltjes, pre-productiepallets, scrubdeeltjes, kleding- en kunstgrasvezels 

5. HANDELINGSPERSPECTIEVEN  

6. KENNISLEEMTEN 
6.1 Het vaststellen van de emissies van microplastics  
6.2 Het vaststellen van de reductiepotentie van maatregelen   

1. Inleiding

Deze Deltafact is een product van de Ketenverkenner, een project onder de Kennisimpuls Waterkwaliteit (KIWK). Het doel van de Ketenverkenner is om voor een aantal geselecteerd stofgroepen een aantal aspecten in kaart te brengen, met als uiteindelijk doel om de emissies naar het watermilieu te reduceren. Deze aspecten zijn:

  • Welke actoren spelen een rol in de ketens van de geselecteerde stofgroepen, van ontwerp en productie tot en met de afvalfase?
  • Wat is de stand van zaken binnen deze stofgroepen; welke kennis is beschikbaar?
  • Welke kennis ontbreekt nog (kennisleemtes) om een goed beeld te krijgen van de emissies, de actoren en hun invloed op de waterkwaliteit?
  • Met welke aangrijpingspunten - zowel op het gebied van technologie, bestuur als gedrag - kan voor de betreffende (sub)stofgroep de waterkwaliteit positief worden beïnvloed?

In de eerste Deltafact Microplastics is een overzicht gegeven van bronnen en emissies van microplastics naar het oppervlaktewater. In dit Deltafact zal op diezelfde onderwerpen dieper worden ingegaan. Zo wordt het aandeel van de verschillende bronnen van microplastics in het watersysteem en de aard van verontreiniging (primair/secundair, vorm, polymeertype, geassocieerde stoffen) verder uitgediept. Ook wordt in dit Deltafact geïnventariseerd welke maatregelen microplastics emissies doen verminderen of voorkomen, en wordt de effectiviteit van de verschillende maatregelen beoordeeld.

Microplastics zijn een gevarieerde groep van plastic deeltjes die gekenmerkt worden door een maximale omvang van 5 mm, waarbij de hele kleine deeltjes (≤100 nanometer) ook wel nanoplastics worden genoemd. Microplastics worden steeds vaker in het milieu aangetroffen. Vanwege de persistentie van plastic in het algemeen en de vermoedelijke consequenties voor organismen en zelfs voor de menselijke gezondheid is het belangrijk te weten waar ze vandaan komen (voor meer informatie hierover, zie de hoofdstukken Afbraak en persistentie en Risico’s en effecten van microplastics uit de eerste Deltafact Microplastics).

De herkomst van microplastics is zeer divers (Figuur 1.) en dat maakt het lastig om het probleem bij de bron aan te pakken. Een bijkomend probleem is dat de schattingen over de bijdragen van de diverse menselijke activiteiten zeer uiteen lopen. Hierdoor is het eveneens lastig om maatregelen te prioriteren. Om toch meer houvast te bieden aan waterbeheerders, worden in dit Deltafact de bronnen die in het eerste Deltafact Microplastics (hoofdstuk 5.2) zijn geïdentificeerd nader bekeken en worden inschattingen gemaakt van het effect van mogelijke maatregelen.

2. Gerelateerde onderwerpen en Deltafacts

In 2020 is een eerste Deltafact Microplastics gepubliceerd waarin de invloed van microplastics op de zoetwaterkwaliteit in beeld is gebracht met daarin aandacht voor bronnen en emissies van microplastics. In 2021 is door de Vlaamse Milieumaatschappij een rapport gepubliceerd over de verspreiding, effecten en risico’s van microplastics in het Vlaamse oppervlaktewater. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft de afgelopen jaren meerdere rapporten gepubliceerd waarin mogelijke maatregelen voor het terugdringen van microplastics vanuit verschillende bronnen op een rij zijn gezet. Zie hiervoor het rapport over mogelijke maatregelen voor het terugdringen van microplastics uit verf, schoonmaakmiddelen en bandenslijtage en microplastics uit kleding. In 2021 is een verdiepend rapport uitgebracht over het minimaliseren van microplastics vanuit de Nederlandse verfketen. Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor het terugdringen van microplastics in het milieu en het verduurzamen van ketens. Zo werkt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) sinds 2020 aan het Beleidsprogramma circulair textiel en heeft het ministerie ook opdracht gegeven voor onderzoek naar de verduurzaming van kunstgras. Vanuit ZonMw, de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie, is het programma “Microplastics & Health” opgesteld om meer inzicht te krijgen in de gezondheidseffecten van microplastics. Dit programma loopt van 2019 tot en met 2024. Hierop volgend is ook het project “MOMENTUM’’ gestart om de gezondheidseffecten voor mensen verder te onderzoeken en uiteindelijk te voorkomen.

Figuur 1. overzicht van de vraag naar plastic per type (PP = polypropylene, PE-LD = lage dichtheid polyethyleen lage dichtheid, PE-LLD = lineair lage dichtheid polyethyleen, PE-HD = hoge dichtheid polyethyleen, PE-MD = medium dichtheid polyethyleen, PVC = polyvinylchloride, PUR = polyurethaan, PET = polyethyleen teraftalaat, ABS = acrylonitril-butadieen-styreen, PBT = polybutyleen tereftalaat, PC = polycarbonaat, PMMA = polymethyl methacrylaat, PTFE = polytetrafluorethyleen, PS = polystyreen en EPS = uitbreidbaar polystyreen (bron: Plastics Europe, 2020, figuur gereproduceerd met toestemming van Plastics Europ

3. Werking


3.1 Algemeen

In dit Deltafact worden alleen de bronnen en emissies van microplastics in het Nederlandse stroomgebied beschreven. De bronnen en emissies die in de eerste Deltafact Microplastics zijn beschreven worden hier verder uitgediept. In 2017 heeft het RIVM volgens de OSPAR methode[1] inschattingen gemaakt voor de emissies van microplastics in dit gebied (Verschoor en de Valk, 2018), zie Figuur 2. Uit deze schattingen bleek dat de grootste bron van microplastics de fragmentatie van zwerfvuil is. Daarnaast werden ook bandenslijtage en verfdeeltjes als belangrijke bronnen genoemd. Via fragmentatie en slijtage worden grotere plastics afgebroken tot microplastics, de zogenaamde secundaire microplastics. Het grootste aandeel aan emissies van microplastics betrof dus secundaire microplastics. Pre-productiepellets en scrubdeeltjes in cosmetica waren de belangrijkste bronnen van primaire microplastics, dat wil deeltjes die als primaire vorm aan de definitie microplastic voldoen en niet door afbraak zijn ontstaan. De bronnen van primaire microplastics leidden maar tot relatief kleine emissies in vergelijking met de fragmentatie van zwerfvuil. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende bronnen en de emissies van deze bronnen naar het milieu. De bronnen worden op volgorde van grootte besproken

[1] Het River-OSPAR-protocol is het meest gedetailleerde protocol voor het karakteriseren van het type en de samenstelling van het zwerfafval op de rivieroever. https://www.noordzee.nl/hoe-we-onderzoek-doen-naar-afval-op-de-rivieroevers/

Figuur 2. Emissies van microplastics naar water in Nederland. (bron presentatie Webinar - ketenverkenner 3 juni 2021 - Deltafact Microplastics, informatie afkomstig van Verschoor en de Valk, 2018)

3.2 Bronnen


Zwerfvuil

De belangrijkste bron van microplastics in het milieu is via fragmentatie van zwerfvuil, zie Figuur 2. In 2017 heeft de OSPAR commissie[1] ingeschat dat er gemiddeld ongeveer 2 kg afval per persoon per dag wordt geproduceerd, waarvan ongeveer 12% uit plastics bestaat. Van dit plastic afval eindigt uiteindelijk 2% op straat als zwerfvuil (OSPAR, 2017). Op basis van de gegevens door OSPAR is berekend dat Nederlanders zo’n 93 kg plastic afval per persoon per jaar produceren. In 2020 bestond de Nederlandse populatie uit ruim 17 miljoen mensen (CBS, 2020), alleen al in Nederland is de productie van plastic afval dus ruim 1,6 miljoen ton/jaar. Ervan uitgaande dat 2% op straat eindigt als zwerfvuil, komt dat neer op ruim 30.000 ton/jaar aan plastic zwerfafval. Uit onderzoek naar het voorkomen van plastic flesjes en blikjes in het milieu blijkt dat er in 2020 een toename was van 5% in het aantal aangetroffen plastic flesjes en een toename van 27% van het aantal blikjes ten opzichte van de jaren 2016 en 2017 (Rijkswaterstaat, 2019).

Blikjes bevatten vaak een laagje plastic aan de binnenkant (Recycling Network, 2019), maar ook aan de buitenzijde is vaak een kunststof laag aangebracht. Dit is de decoratieve coating die doorgaans uit polyester bestaat (The LCA Centre, 2020).  Qua aantal stukken afval bedraagt het aandeel aan blikjes en kunststof flesjes (< 1 liter) in zwerfvuil respectievelijk ongeveer 4% en 2% (Lieverse & ter Beek, 2020). Dat percentage lijkt klein, maar plastic flesjes en blikjes zijn in verhouding veel groter dan andere typen zwerfvuil, zoals sigarettenpeuken en kauwgom. Circa 40% van het totale zwerfafvalvolume bestaat uit plastic flesjes en blikjes (Recycling Network, 2021). Op 1 juli 2021 is statiegeld op plastic flesjes ingevoerd. Vanaf 31 december 2022 zal ook op blikjes statiegeld worden geheven. De verwachting is daarom dat het aandeel van dit type zwerfvuil de komende jaren sterk af zal nemen, zie hiervoor ook paragraaf 4.2. Tussen de 15-40% van het zwerfvuil op straat komt uiteindelijk terecht in het oppervlaktewater (OSPAR, 2017), het gaat dan om gemiddeld zo’n 11.000 ton/jaar aan plastics. De verwachting is dat de emissies naar het oppervlaktewater richting de ondergrens van 15% gaan, omdat plastic afval in Nederland vanwege het vlakke terrein langer vastgehouden worden op de bodem en in vegetatie (RIVM, 2019). Over de verdeling over de compartimenten bodem, (grond)water, riool en lucht is niets bekend.

Bandenslijtage

Bandenslijtage vormt een belangrijke bron van microplastics, microplastic deeltjes kunnen namelijk vrijkomen uit banden door wrijving met het wegdek. De mate van bandenslijtage, en dus de mate waarin microplastics vrijkomen vanuit banden, is afhankelijk van een aantal factoren, zoals het type band, type auto en het wegdek, maar ook rijgedrag en weersomstandigheden spelen hier in een rol (Wagner et al., 2018). Uit onderzoek blijkt dat de microplastic emissie per gereden kilometer vanuit bandenslijtage van vrachtwagens (1.000-1.500 mg/km) bijvoorbeeld vele malen hoger is dan van personenwagens (50-200 mg/km) (Wagner et al., 2018). Naar schatting komt er in Nederland jaarlijks ongeveer 17.000 ton microplastics vrij door bandenslijtage (Verschoor en de Valk, 2018). Zo’n 40% van deze microplastics blijft op het wegoppervlak achter, doordat ze binden aan het asfalt en zo een geheel vormen met het wegdek. Het overige deel van de microplastics komt uiteindelijk terecht op de bodem. Vanaf snelwegen en landelijke wegen kunnen microplastic deeltjes direct op het oppervlaktewater terechtkomen, terwijl microplastics vanuit bandenslijtage in een stedelijke omgeving vaker in het riool en vervolgens in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) terechtkomen, zie Figuur 3. In RWZI’s wordt in verschillende stappen rioolwater gezuiverd. Uit onderzoek bij 25 RWZI installaties blijkt dat na voorbehandeling, primaire (eerste stap) en secundaire (tweede stap) zuivering gemiddeld 88% van de microplastics verwijderd wordt, terwijl de toevoeging van een tertiaire (derde stap) zuiveringsstap de gemiddelde verwijderingsefficiëntie verhoogt tot meer dan 97% (Sun et al., 2019). Uit recent onderzoek van de Vlaamse Milieumaatschappij blijkt dat in Vlaanderen gemiddeld 97% van de plastic deeltjes wordt verwijderd in RWZI’s, uitgedrukt in massa gaat het om ruim 98% van de totale massa microplastics (Vercauteren et al., 2021). De verwijderingsfractie is afhankelijk van de grootte en het type microplastic. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat microplastic vezels tijdens de voorbehandeling effectiever verwijderd worden dan andere typen plastic (Sun et al., 2019), maar dat deze vezels in de secundaire zuiveringsstap mogelijk juist minder goed verwijderd worden. Na de tertiaire zuiveringsstap komen de kleinste microplastics deeltjes (20–100 μm en 100–190 μm) nog het meest voor in het gezuiverde water. Een deel van de in RWZI’s verwijderde microplastics blijft achter in het zuiveringsslib, dat in Nederland vrijwel geheel wordt verbrand. In andere Europese landen wordt zuiveringsslib nog uitgereden op het land, waardoor microplastics alsnog op de bodem terecht kunnen komen.

[1] OSPAR is een internationale samenwerking ter bescherming van de noord-oostelijke Atlantisch Oceaan: www.ospar.org

Figuur 3. Bronnen en verspreiding van bandenslijtage over de verschillende compartimenten in het milieu (Verschoor en de Valk, 2018)

TNO heeft in 2019 onderzoek gedaan naar het voorkomen van deeltjes afkomstig van bandenslijtage in oppervlaktewater en bodem om een idee te krijgen van de concentratie van bandenslijtage in oppervlaktewater en bodem. Daarbij is 4-vinylcyclohexeen (VCH) gebruikt als marker (Dröge en Tromp, 2019). In een waterweg naast de A2 werden deeltjes afkomstig van banden aangetroffen in een concentratie van 3-6 µg/L (gemeten met VCH als marker) en in de Rijn, nabij de Duitse grens bij Lobith, werd een concentratie van 7-11 µg/L aangetroffen. De Vlaamse Milieumaatschappij heeft onderzoek gedaan naar de emissie van bandenslijtage door in de omgeving van vijf Vlaamse autosnelwegen de hoeveelheid microplastics via afstroming en atmosferische depositie te meten. In dat onderzoek is daarom gekeken naar de hoeveelheid. Vanuit afstroming (run-off) werd gemiddeld ongeveer één microplastic deeltje per liter per dag gemeten. Vanuit atmosferische depositie werden ongeveer 3 microplastic deeltjes per m2 per dag gemeten (Vercauteren et al., 2021).

Verfdeeltjes

Microplastics kunnen ontstaan uit verf, bijvoorbeeld door het uitspoelen van kwasten en rollers tijdens het aanbrengen van de verf, door verwering van geverfde oppervlakken en door het verwijderen van verflagen door middel van schuren en/of zandstralen (Faber et al., 2019). De inschatting van het RIVM is dat de totale emissie van microplastics uit verf circa 690 ton/jaar bedraagt, zie Figuur 4 (Verschoor en de Valk, 2018). Vanuit de bouwsector (zowel doe-het-zelvers als professioneel) komt het grootste deel van de microplastics terecht in de bodem (zo’n 490 ton/jaar). Daarnaast komt een flink deel terecht in het riool. De microplastics die niet uit het water verwijderd worden komen vervolgens in het oppervlaktewater terecht. Met name vanuit de scheepsvaart komt een groot deel van de microplastics uit verf direct in het oppervlaktewater terecht.

Figuur 4. Bronnen en verspreiding van microplastics uit verfdeeltjes naar verschillende compartimenten (Verschoor en de Valk, 2018)

Pre-productiepellets

Pre-productiepellets, deeltjes van 1-5 mm, vormen het baseermateriaal voor veel plastic producten. Deze pellets kunnen verloren gaan in het milieu, bijvoorbeeld bij overslag in de haven of, meer dramatisch, wanneer er ongelukken gebeuren tijdens de transport van de pellets op zee (denk aan het ongeluk met containerschip de MSC Zoë). Het is lastig een schatting te maken van de emissie van deze pellets, omdat er veel bedrijven betrokken zijn en informatie vaak gebaseerd is op interviews en vragenlijsten. Het verlies van pellets naar zee wordt geschat op 0,01-0,1% (OSPAR, 2017) van het totale productievolume. Pellets kunnen ook verloren gaan op de productielocatie of op de locatie waar ze worden gebruikt voor de productie van plastic producten. Pellets kunnen dan terechtkomen in het oppervlaktewater, sediment en bodem. De geschatte emissie van pre-productiepellets bedroeg in 2017 zo’n 1.000 ton per jaar, zie ook Figuur 2 (OSPAR, 2017).

Scrubdeeltjes uit cosmetica en schurende reinigingsmiddelen

Microplastics uit cosmetica en schurende reinigingsmiddelen komen via het riool terecht in rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI). Het aandeel microplastics uit cosmetica is de afgelopen jaren sterk afgenomen ten opzichte van de schattingen door Verschoor en de Valk (2018), zie Figuur 2. In paragraaf 5.6 wordt meer uitleg gegeven rondom de maatregelen die getroffen zijn om de emissie van microplastic te reduceren.

Vezels uit kleding

Synthetisch textiel kan een bron zijn van microplasticvezels. Microplastics vanuit kleding kunnen vrijkomen tijdens de productie, door slijtage tijdens het dragen of tijdens het wassen en drogen. Uit onderzoek van Zwart en de Valk (2019) blijkt dat wassen de grootste bron van microplasticvezels is, en dat de bijdrage van vanuit productie en slijtage tijdens dragen klein zijn in vergelijking met wassen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat er tijdens het wassen van één kg kleding tussen de 640.000-1.500.000 microplastic deeltjes vrij kunnen komen (De Falco et al., 2019). De hoeveelheid vezels die vrijkomt tijdens het wassen hangt af van een aantal factoren zoals het type textiel, de dichtheid van het textiel, de mate van slijtage van het textiel, de temperatuur waarbij gewassen wordt en het soort wasmiddel. Wasmiddel heeft een schurende werking op kleding, waardoor er meer microplasticvezels vrijkomen. Wassen op een hoge temperatuur leidt ook tot het vrijkomen van meer microplasticvezels. Via wasmachines komen de vezels in het riool terecht; naar schatting komt er jaarlijks 110 ton aan microplasticvezels vanuit textiel terecht in het oppervlaktewater (Zwart en de Valk, 2019).

Kunstgrasvezels en rubber opvulling

Kunstgrasvelden bestaan uit kunstgrasvezels van verschillende kunststoffen zoals polyethyleen of polypropyleen. Bij de verwering van het kunstgras kunnen microplastics vrijkomen. Gemiddeld komt 0,1-1% van de microplastics vanuit kunstgrasvelden terecht in het oppervlaktewater (OSPAR, 2017). De geschatte emissie van plastics uit kunstgrasvezels bedroeg in 2017 tussen de 1,5-110 ton per jaar, zie ook Figuur 2.[1]

Afhankelijk van het doel van de velden wordt ook nog gebruik gemaakt van instrooimateriaal, ook wel infill genoemd. Ook dit infill materiaal zorgt voor emissies naar het milieu. Een belangrijke emissieroute van dit instrooimateriaal is naar de bermen naast de velden. Instrooimateriaal kan ook verspreid worden via schoenen, sportkleding en via putten op de sportterreinen, en door het wassen van sportkleding kunnen kunststofvezels in afvalwater terechtkomen. SWECO heeft in 2017 ingeschat dat 20-50% van het jaarlijkse gebruik van instrooimateriaal verspreid wordt in het milieu (Weijer et al., 2017). Dit resulteert, afhankelijk van de grootte van het veld, in de verspreiding van 50-460 kg instrooimateriaal per kunstgrasveld per jaar. Daarnaast kunnen microplastics vrijkomen door verwering van het kunstgras. Gemiddeld komt 0,1-1 % van de microplastics vanuit kunstgrasvelden terecht in het oppervlaktewater (OSPAR, 2017). De geschatte emissie van plastics uit kunstgrasvezels bedroeg in 2017 tussen de 1,5-110 ton per jaar, zie ook Figuur 2

4. Maatregelen

Om emissies van microplastics naar het milieu te verminderen of voorkomen zijn maatregelen nodig. Regulering door de overheid kan bijvoorbeeld zorgen dat het gebruik van (primaire) microplastics in producten wordt teruggedrongen. End-of-pipe maatregelen kunnen worden ingezet om effluent dat verontreinigd is met microplastics te saneren en zo te voorkomen dat de microplastics in het milieu terechtkomen, zoals het gebruik van filters waar microplastics niet doorheen kunnen. Ook zijn er maatregelen mogelijk waarbij microplastics alsnog uit het milieu verwijderd worden. In een recent verschenen rapport van de Vlaamse Milieumaatschappij wordt het aanpakken van de bron benoemd als beste en meest efficiënte preventiemaatregel om de microplastic emissies te limiteren (Vercauteren et al., 2021). In deze Deltafact worden alleen maatregelen besproken die ingezet kunnen worden om het vrijkomen van microplastics te voorkomen of verminderen. Meer informatie over end-of-pipe maatregelen is te vinden in het Deltafact “End-of-pipe maatregelen verwijdering microplastics” dat in 2022 verschijnt vanuit het project KIWK Ketenverkenner.

4.1 Effectiviteit van maatregelen


Zwerfvuil

De afgelopen jaren zijn er al de nodige maatregelen genomen om zwerfvuil aan te pakken, denk aan de EU richtlijnen EU 94/62/EG met als doel reductie van het gebruik van plastic tasjes en EU 2019/904 met het verbod op plastic producten voor eenmalig gebruik. Daarnaast is in 2019 door de Europese Commissie de Green Deal tot stand gekomen waarin beperkingen worden gesteld aan het gebruik van primaire microplastics. In 2019 is daarnaast het Plastic Pact gesloten, waarbij 97 partijen zich hebben aangesloten, met als doel de plasticketen te vereenvoudigen en sluiten (Plastic Pact NL 2019-2025). Vanaf 1 juli 2021 geldt er statiegeld op plastic flesjes tot 1 liter voor frisdrank en water en vanaf 31 december 2022 zal er ook statiegeld worden ingevoerd op blikjes. CE Delft concludeerde in 2017 dat de invoer van statiegeld op plastic flesjes en blikjes kan leiden tot een afname van deze typen zwerfvuil van 70-90% (Bergsma et al., 2017). Indien er gerekend wordt met het geschatte volumeaandeel van plastic flesjes en blikjes aan zwerfvuil van 40% dan zou een afname van 70-90% leiden tot een reductie van het volume aan zwerfvuil met 28-36%.

Bandenslijtage

Uit onderzoek blijkt dat bandenspanning, wieluitlijning, snelheid, rijgedrag, het type band en het wegdek de meeste invloed hebben op de mate van bandenslijtage (Andersson-Sköld et al., 2020). Verschoor en de Valk hebben in 2018 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van maatregelen voor het terugdringen van microplastics door bandenslijtage en verfdeeltjes. Daarbij is naar tien maatregelen voor het terugdringen van microplastics door bandenslijtage gekeken, zie Tabel 1. Met behulp van een multicriteria analyse is elke maatregel beoordeeld en is een globale (MC) score berekend (van 0-10, waarbij 10 de hoogst haalbare score is). Hierbij spelen het reductiepotentieel (dus hoeveel microplastics kunnen bespaard worden), milieu en veiligheid, praktische uitvoerbaarheid en kosteneffectiviteit een rol. Uit het overzicht in Tabel 1 blijkt dat de maatregelen met de hoogste reductiepotentiëlen niet perse de hoogste MC score krijgen. Controlesystemen voor de bandenspanning en wieluitlijning als onderdeel van periodieke voertuiginspecties zijn twee maatregelen die zowel een reductiepotentieel van circa 50 ton/jaar hebben als een hoge MC score (9+). Zie voor uitgebreide informatie rondom emissiebeperkende maatregelen voor bandenslijtage de studie van Verschoor en de Valk (2018). Op basis van dit onderzoek, en onderzoek van Arcadis, heeft IenW ingezet op een lobby in Brussel voor het opnemen van bandenslijtage in het EU autobandenlabel. In 2020 bij de herziening van het autobandenlabel is hiervoor een gedelegeerde handeling opgenomen: zodra er een uniforme meetmethode is, kan de Europese Commissie dit invoeren. Flankerend is in Nederland ingezet op het vergroten van het bandbewustzijn met een communicatiecampagne rondom bandenspanning.

[1] Volgens Wikipedia telt Nederland zo’n 2.000 kunstgrasvelden. In combinatie met de andere cijfers lijkt de hoogste schatting voor de emissie eigenlijk aan de lage kant.

Tabel 1. Emissiebeperkende maatregelen bandenslijtage, reductiepotentieel (ton/jaar) en multicriteria score (MC score) (Verschoor en de Valk, 2018).

5. Handelingsperspectieven

De uitvoering van veel van de genoemde maatregelen ligt in handen van de overheid, de industrie en de verschillende gebruikers van de uiteenlopende typen plastic en microplastic. De waterbeheerder komt vaak pas in beeld wanneer microplastics zich al in sloten, rivieren en andere oppervlaktewateren bevinden. Door middel van samenwerkingsverbanden met overheden, industrieën en gebruikers kunnen waterbeheerders echter wel pogen de emissies van microplastics terug te dringen, denk bijvoorbeeld aan het samenwerkingsverband om de hoeveelheid pre-productiepellets in de Rotterdamse haven terug te dringen. Daarnaast kan er veel bereikt worden door middel van gerichte campagnes. Een mooi voorbeeld daarvan is de campagne Statiegeld, Yes We Can! (Figuur 5) waar verschillende waterschappen aan meededen, zie hieronder een voorbeeld van geanonimiseerde deelname aan de campagne.

Het doel van de campagne was het invoeren van statiegeld op blikjes en dat is gelukt, vanaf eind 2022 zullen ook blikjes statiegeld krijgen. Maar ook op regionaal en lokaal niveau zijn er gerichte maatregelen mogelijk: door tijdig zwerfafval van allerlei aard op te ruimen is de kans kleiner dat het in het oppervlaktewater terecht komt. Dat vraagt gerichte actie van de beheerder van een recreatiegebied of een stadswijk, maar dit is een mes dat aan twee kanten snijdt. Minder afval op straat of in het landschap betekent niet alleen minder afval in het water maar ook een prettiger omgeving.

6. Kennisleemten


6.1 Het vaststellen van de emissies van microplastics

Het bepalen van de emissies van microplastics vanuit verschillende bronnen is lastig en met name het vaststellen van blootstellingsroutes is beperkt. De kennisleemtes liggen bij het monitoren en modelleren van het gedrag van microplastics in het milieu. Momenteel zijn vrijwel alle emissiegetallen gebaseerd op berekeningen en schattingen, omdat er nog geen gestandaardiseerde methoden bestaan om microplastics van alle verschillende soorten en maten goed te kunnen meten. Door het ontbreken van gestandaardiseerde methoden worden metingen van microplastics vaak uitgedrukt in uiteenlopende eenheden welke vaak niet eenvoudig om te rekenen zijn. Modellen zijn op hun beurt vaak gebaseerd op aannames, omdat de validatie door middel van monitoring nog nauwelijks mogelijk is.

6.2. Het vaststellen van de reductiepotentie van maatregelen

Wat betreft het vaststellen van de reductiepotentie van maatregelen om de emissie van microplastics terug te dringen ligt de kennisleemte vooral in het inschatten van de effectiviteit van verschillende maatregelen.