Droogte stuurt functies
Dit Deltafact gaat over het aanpassen van de ruimtelijke inrichting om de zoetwatervraag te verminderen en daarmee de effecten van droogte te temperen. Droogte lijkt weliswaar geen knelpunt in een land dat gelegen is aan de monding van rivieren en met een gematigd klimaat, maar door klimaatverandering zal de verdamping en dus de waterbehoefte verder toenemen.
Thema |
Zoetwatervoorziening, Droogte |
Tags |
|
Downloads |
- INLEIDING
- GERELATEERDE ONDERWERPEN EN DELTAFACTS
- STRATEGIE: VASTHOUDEN, BERGEN, AANVOEREN
- SCHEMATISCHE WEERGAVE
- WERKING
- KOSTEN EN BATEN
- GOVERNANCE ASPECTEN
- LOPENDE INITIATIEVEN EN ONDERZOEKEN
- KENNISLEEMTES
1. Inleiding
Droogte als knelpunt in een land dat gelegen is aan de monding van rivieren en gezegend met een gematigd klimaat. Het lijkt een non-issue. Toch kampen vooral de hoge zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland met watertekorten en droogteschade in de landbouw en in natuurgebieden. Dat laten de recente zomers (2018-2020) ook zien. En door klimaatverandering zal de verdamping en dus de waterbehoefte verder toenemen, terwijl ’s zomers de rivieren steeds minder water zullen afvoeren.
Blijvende beschikbaarheid van voldoende zoet water is, naast veiligheid, een hoofdopgave in het Deltaprogramma. Hiervoor zijn verschillende oplossingen mogelijk. Eén van die oplossingen is het verminderen van de watervraag door een aangepaste ruimtelijke inrichting. Waterschaarste zal steeds meer een bepalende en sturende factor worden voor het ruimtegebruik. Hierover gaat de Deltafact ‘Droogte stuurt functies’.
2. Gerelateerde onderwerpen en Deltafacts
Deltafacts: Blauwe diensten, Effecten klimaatverandering op landbouw, Effecten klimaatverandering op terrestrische natuur, Effectiviteit waterinlaat, Bodem als buffer, Beregening, Verdamping, Bodemorganische stof.
3. Strategie: vasthouden, bergen, aanvoeren
Droogte stuurt functies is een strategie van aanpassen van het ruimtegebruik aan het bestaande en toekomstige grondwaterpeil (bij klimaatverandering) en het vochtleverend vermogen van de bodem. Het principe sluit aan bij de drietrapsstrategie voor de hoge zandgronden uit het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaplan Hoge Zandgronden:
- Water conserveren (besparen en vasthouden): opslag van een deel van het jaarlijks neerslagoverschot in bodem en waterlopen, beekdalen herinrichten voor meer grondwatervoorraad en aanleg van buffers in stedelijk gebied.
- Water aanvoeren: beperkte extra aanvoer uit grote wateren realiseren.
- Watertekorten accepteren en adapteren: aanpassing van de bedrijfsvoering en mogelijk ook van natuurdoeltypen.
Toepassing van de stappen 1 en 3 zullen leiden tot aanpassing van de aard en invulling van de huidige functies.
‘Droogte stuurt functies’ is een ruimtelijk inrichtingsprincipe waarbij water (of beter: het tekort aan water) een sturende factor is voor aanpassingen in de inrichting van de ruimte. Dit principe kan gezien worden als een uitwerking van de lagenbenadering in de ruimtelijke ordening. Volgens deze lagenbenadering moeten afwegingen in de ruimtelijke ordening plaats vinden in de volgorde van de drie lagen: ‘ondergrond’, ’netwerklaag’ en ‘occupatielaag’. De draagkracht van de ondergrond bepaalt wat er verder kan gebeuren in de andere lagen; de netwerken sturen de occupatie aan. De lagen representeren ook een verschil in snelheid van dynamiek: van traag (ondergrond) naar snel veranderend. De lagenbenadering is een uitvloeisel van de Vijfde Nota voor de Ruimtelijke Ordening en vormt tevens een uitgangspunt in de Nota Ruimte. Bij het opstellen van omgevingsvisies, structuurvisies en bestemmingsplannen wordt vaak gebruik gemaakt van de lagenbenadering. Ook in de nationale omgevingsvisie die op dit moment (2017-2018) in voorbereiding is, is de lagenbenadering een belangrijk concept. Figuur 1 geeft de lagenbenadering schematisch weer.
Figuur 1. De 3 lagen uit de lagenbenadering (Bron: www.ruimtexmilieu.nl)
Het uitgangspunt achter het principe ‘Droogte stuurt functie’ is dat de waterbehoefte en dus ook de schade door verdroging in sectoren als landbouw en natuur kunnen verminderen door de ruimtelijke inrichting en zonering van functies aan te passen aan de natuurlijke verschillen in bodemvochtigheid.
Uitgangspunt daarbij is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij natuurlijke patronen en processen in het landschap. Dat betekent dat je volgens het principe ‘Droogte stuurt functies’ aan die plekken, waar door hun ligging veel water aanwezig is (b.v. door kwelstromen), ook functies moet verbinden die afhankelijk zijn van hoge (grond)waterstanden. Op die manier wordt het water langer vastgehouden en ter plekke benut, waardoor water niet ongebruikt afgevoerd wordt.
Het inrichtingsprincipe draagt bij aan een structurele adaptatie aan bestaande en door klimaatverandering nog toenemende regionale watertekorten, zonder de waterproblemen naar de omgeving af te wentelen. In de praktijk kennen veel lage plekken in het landschap echter nu nog een landbouwkundige drooglegging die is afgestemd op teelten die een lage grondwaterstand vereisen, zoals boomteelt, fruitteelt, tuinbouw en akkerbouw. Bij omschakeling naar grasland kan de grondwaterstand al fors worden verhoogd (van grondwatertrap IV of VI naar II of III) met handhaving van de landbouwfunctie. In 2018 is er een landsdekkende kaart beschikbaar gekomen voor de huidige grondwaterdynamiek in Nederland, uitgedrukt in grondwatertrappen (Knotters et al., 2018). Bij vernatting naar nog hogere grondwaterstanden zal omschakeling nodig zijn naar natte natuur, aquacultuur of teelt van moerasplanten zoals riet, lisdodde of wilg. Dergelijke ‘natte teelten’ kunnen bedrijfseconomisch interessant zijn in de veenweidegebieden (Riet et al., 2014), het PBL onderschrijft dat hier kansen liggen, maar concludeert ook dat de bedrijfseconomische meerwaarde op dit moment nog niet te kwantificeren is (Van den Born et al., 2016).
Toepassing van het principe ‘Droogte stuurt functies’ betekent impliciet dat wordt afgestapt van het uitgangspunt, dat er voor elke plek een optimale agrarische drooglegging is. Wanneer in gebieden met hoge grondwaterstanden wordt gekozen voor functies die ook een zekere variatie in grondwaterpeil kunnen verdragen, of zelfs periodieke inundatie, kan de waterbeheerder deze ruimte tevens benutten voor het periodiek vasthouden van water(waterconservering) of het tijdelijk bergen van hoogwaterpieken (waterberging). Ook een combinatie van beide vormen van wateropslag binnen een gebied is mogelijk, mits goed geanticipeerd wordt op de ontwikkelingen in het weer en de benodigde bergingscapaciteit (zie Jansen et al., 2015).
Verwant met ‘Droogte stuurt functies’ is het principe ‘Functie volgt peil’ (), dat is ontwikkeld als inrichtingsconcept voor veenweidegebieden en ook aan de basis staat van het kennisprogramma Bodemdaling. Beide principes zijn erop gericht om de grondwaterstand in de laagste delen te verhogen. Bij ‘Functie volgt peil’ is dat bedoeld om de maaivelddaling door uitdroging en oxidatie van de veenbovengrond af te remmen. Dit principe keert de gebruikelijke volgorde bij herinrichting om, waarbij eerst de gewenste functies worden gekozen en vervolgens het daarvoor benodigd waterpeil wordt ingesteld (‘Peil volgt functie’). ‘Peil volgt functie’ heeft geleid tot toenemende hoogteverschillen tussen snel dalende lage percelen en hoger gelegen delen die minder kwetsbaar zijn voor maaivelddaling. Het principe ‘Functie volgt peil’ gaat uit van grotere peilgebieden, waarvoor een slootpeil wordt ingesteld op de gemiddelde hoogteligging van een peilgebied waardoor een heterogene drooglegging binnen het peilgebied ontstaat. Dit leidt tot vernatting en dus afremming van de maaivelddaling in de laagste delen. In het project ‘Waarheen met het veen?’ zijn verschillende varianten van dit principe (met en zonder hoger slootpeil, onderwaterdrains, flexibel peilbeheer) uitgewerkt op hun impact en effectiviteit (Woestenburg, 2009), later is ook gekeken hoe deze maatregelen aansluiten bij klimaatadaptatie strategieën voor het veenweidegebied (Van den Born et al., 2019).
In beekdallandschappen werkt de hoogte van het waterpeil in het laagste deel van het beekdal door in de waterbehoefte en watertekorten in de omgeving. ‘Droogte stuurt functies’ vereist, net als ‘Functie volgt peil’, een herschikking van het grondgebruik, met name onderin het beekdal, waar het van nature ook natter mag zijn.
4. Schematische weergave
Het principe ‘Droogte stuurt functies’, toegepast op beekdallandschappen, sluit aan bij het 5B-concept voor duurzaam ingerichte beekdalen (Verdonschot, 2010, STOWA, 2019). Figuur 2 toont de vijf zones die Verdonschot onderscheidt in een optimaal ingericht beekdal:
- Beek: het natte deel met een brede ondiepe meanderende beek
- Boszone: de direct langs de beek groeiende beek-begeleidende bossen
- Bossagezone: de overgang van bos- naar bufferzone
- Bufferzone: hier worden stoffen uit de hoger gelegen landbouwgronden opgevangen
- Beekflank: de buiten de buffer gelegen landbouwgronden.
De laagste drie zones zijn zo ingericht dat periodieke inundatie geen probleem is. Daarmee biedt een beekdal volgens dit 5B-concept ruimte voor waterconservering of ‘sponswerking’ en voor opvang van afvoerpieken, in combinatie met ruimte voor natuur(ontwikkeling) en natuurgerichte recreatie. De combinatie kan gezien worden als een natuurlijke klimaatbuffer.
Figuur 2. Inrichting van een beekdal volgens het 5B-concept (Verdonschot, 2010).
Dit concept is door het Waterschap Peel en Maasvallei toegepast bij de invulling van het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Samen met de provinciale en gemeentelijke overheden, de land- en tuinbouworganisatie LLTB en Staatsbosbeheer is dit uitgewerkt in de publicatie Nieuw Limburgs Peil (Waterschap Peel en Maasvallei, 2010). In deze visie staat niet het herstel van beken centraal maar van hele beekdalen, omdat beekdalen als klimaatbestendige buffers een belangrijke schakel vormen in het herstel van het watersysteem.
Het principe ‘Functie volgt peil’ kan beschouwd worden als een regionale uitwerking van het concept ‘Droogte stuurt functie’ voor veenweidegebieden. Dit principe is schematisch verbeeld in figuur 3. Hoewel veenweidegebieden vlak lijken, is er toch vaak sprake van hoogteverschillen als gevolg van verschillen in bodemeigenschappen (al of geen kleidek), drooglegging of hydrologie (kwel of wegzijging). Bij gelijke drooglegging verloopt de maaivelddaling in
veengebieden met een kleidek aanzienlijk minder snel dan in delen waar zich geen afdekkende kleilaag op het veen bevindt. Een laagte in een veenweidepolder kan ook ontstaan als gevolg van diepere drooglegging (b.v. bij particuliere onderbemalingen) of door sterke wegzijging van het grondwater (bij droogmakerijen grenzend aan veengebieden en onttrekking van grondwater).
Figuur 3 laat zien dat het principe ‘Functie volgt peil’ in een reliëfrijke veenweidepolder zal leiden tot hoge grondwaterstanden in lage delen en lagere grondwaterstanden in hoger gelegen delen. In de lage delen zal de landbouw zich dus moeten aanpassen aan de nattere omstandigheden.
Figuur 3. Functie volgt peil. Bron: (www.blauweengroenediensten.nl), zie PDF
5. Werking
Het principe ‘Droogte stuurt functies’ is een inrichtingsconcept dat gericht is op het verminderen van de waterbehoefte en watertekorten in een gebied. Het principe kan worden toegepast om actuele en toekomstige knelpunten door watertekorten en verdroging structureel aan te pakken. Volgens dit principe stuurt water de ligging van functies in het gebied. Het is dus van belang om bij toepassing van dit principe eerst voor een gebied vast te stellen wat het gewenste grondwaterpeil is, en welke peilfluctuatie wordt toegestaan om de zoetwaterbehoefte zoveel mogelijk binnen het gebied op te vangen om droogteschade te voorkomen en zo mogelijk ook om schade door wateroverlast te beperken. Wanneer dit leidt tot een noodzakelijke herschikking van functies zijn daarvoor instrumenten uit de ruimtelijke ordening nodig.
Het principe leent zich ook voor adaptatiemaatregelen aan klimaatverandering, uitgaande van de verwachting dat de waterbehoefte en watertekorten door klimaatverandering nog sterk zullen toenemen. In het maatregelenpakket van het Deltaprogramma Zoetwater zitten verschillende maatregelen die mede gebaseerd zijn op dit principe. Het principe ligt ook aan de basis van ‘natuurlijke klimaatbuffers’: dit zijn inrichtingsprojecten waar natuurlijke processen de ruimte krijgen, waardoor ze kunnen meegroeien met klimaatverandering (Coalitie Natuurlijke Klimaatbuffers, 2020).
6. Kosten en baten
Kosten en baten bij toepassing van het inrichtingsprincipe ‘Droogte stuurt functies’ zullen per gebied moeten worden bepaald, omdat aard, omvang en impact van de benodigde maatregelen per situatie verschillen. Toepassing van het principe in de praktijk zal een integrale en gebiedsgerichte aanpak vragen, waarbij vermindering van het watertekort en de verdroging onderdeel zullen zijn van een breder pakket aan opgaven, zoals verbetering van de waterkwaliteit, verduurzaming van de landbouw, ruimte voor natuurontwikkeling en recreatie en vastleggen van CO2. Kosten zullen veelal voortkomen uit benodigde transities in de landbouw (verplaatsing, schadecompensatie) en inrichtingsmaatregelen. De baten kunnen bestaan uit financiële opbrengsten en vermeden kosten (zoals voor beheer en onderhoud), maar zijn vaak ook immaterieel (zoals een hogere milieukwaliteit en natuurwaarde) en moeilijk in geld uit te drukken (Van den Born et al., 2016).
Inrichtingskosten kunnen soms gedekt worden uit natuurcompensatie voor natuurschade door projecten elders in de regio, zoals is toegepast bij de gebiedsontwikkeling en herinrichting Loobeekdal in Limburg. Er zijn beleidsondersteunende instrumenten in ontwikkeling om kosten en baten voor natuur op regionale schaal nader te bepalen zoals de Waterwijzers voor landbouw en natuur en de regioscan zoet water (Delsman et al., 2018 ; Delsman et al, 2020).
De kosten en baten van de aanleg van natuurlijke klimaatbuffers is eerder onderzocht (van Kreveld et al., 2013) en later geëvalueerd (Veraart et al, 2019). Voorbeelden van klimaatbufferprojecten die gericht zijn op waterconservering en vermindering van de watervraag zijn te vinden op de hoge zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland, zoals inrichtingsprojecten bij beken zoals de Hunze, Regge en het Weerterbos. De ervaring hierbij is dat de kosten-baten verhouding met name positief is wanneer de huidige kosten voor de terreinbeheerder om verdroging van natuur tegen te gaan kunnen worden vermeden.
Het is niet goed te beoordelen of gerealiseerde waterconservering in de individuele projecten ook leidt tot het verbeteren van het watervasthoudend vermogen en klimaatbestendigheid op stroomgebiedsniveau. De statistieken van het antiverdrogingsbeleid laten in ieder geval nog steeds een toenemende verdroging van natte natuur zien (PBL, 2017; Witte et al., 2020).
Voor enkele delen van het westelijk veenweidegebied is binnen het project Waarheen met het Veen gekeken wat de vergroting van peilgebieden en verhoging van het gemiddeld slootpeil ten opzichte van de huidige situatie betekent voor de maatschappelijke kosten en baten (Bos & Vogelenzang, 2008). De kosten betreffen vooral het verwijderen van bestaande waterhuishoudkundige elementen (zoals peilscheidingen) en het verplaatsen van landbouwbedrijven. De baten bestaan grotendeels uit lagere waterbeheerskosten, omdat het waterbeheer bij een lager aantal peilvakken aanzienlijk eenvoudiger wordt. Daarnaast zijn er ook natuur- en milieubaten, zoals verminderde broeikasgasemissies door minder veenoxidatie. De uitkomsten van de MKBA laten zien dat de ‘Functie-volgt-peil variant’ met een hoog slootpeil (gemiddeld 30 cm –mv) het gunstigst scoort, en voor alle drie veenweidegebieden (Krimpenerwaard, Groot Wilnis-Vinkeveen en Jisperveld) zal leiden tot een netto positief saldo van kosten en baten. Volgens het CPB waren de milieubaten van vernatting te hoog ingeschat in deze studie (CPB, 2006).
Een belangrijke verklaring dat positieve MKBA-uitkomsten desondanks niet direct leiden tot omschakeling naar de meest gunstig scorende variant ligt in de ongelijke verdeling van kosten en baten over de betrokken partijen. De kosten komen hoofdzakelijk ten laste van de landbouw, terwijl bijvoorbeeld de waterbeheerder er door lagere beheerskosten op vooruit gaat.
In 2016 zijn door PBL drie beleidsalternatieven voor het tegengaan van bodemdaling in het veenweidegebied geanalyseerd op kosten en baten (Van der Born et al., 2016). De studie beschouwde de volgende beleidsalternatieven: (1) ‘mitigerende maatregelen’, waarbij brede toepassing van onderwaterdrainage wordt ingezet om de bodemdaling af te remmen bij gelijkblijvend landgebruik; (2) ‘passieve vernatting’, welke uitgaat van maximale, maar op zichzelf ook wel weer gelimiteerde toepassing van peilfixatie bij gelijkblijvend landgebruik en (3) ‘functieverweving’, waarbij percelen met drooglegging en percelen met vernatting binnen een agrarisch bedrijf systeem worden gecombineerd; en (4) ‘functiescheiding’ met een breder palet aan bestaande en nieuwe vormen van landgebruik. Het concept ‘Droogte volgt functie’ past binnen de beleidsalternatieven (3) en (4). Ook het PBL ziet op regionaal niveau een netto positief saldo van kosten en baten bij inpassing van het ‘Droogte volgt functie’ concept in het Veenweidegebied, maar kwantificeert deze niet. Een belangrijke conclusie is dat de keuze voor de mate van functieverweving of functiescheiding in een regio met veengrond van cruciaal belang is bij de verdeling van de kosten tussen waterbeheerder en landeigenaar.
7. Governance
De waterschappen en provincies zetten zich binnen het Deltaprogramma Zoetwater zich in op het realiseren van robuuste watersystemen door het herinrichten van beekdalen, water vasthouden in gebieden met minder kritische natuurdoelen en waterconservering in vrij-afwaterende gebieden. Voor de periode 2015-2021 is er een uitvoeringsprogramma vastgesteld voor het Deltaprogramma Hoge Zandgronden. Door zoveel mogelijk in gebiedsprocessen te zoeken naar multifunctionele oplossingen, waarbij ook andere gebiedsdoelen gerealiseerd worden, kan winst geboekt worden in tijd, geld en draagvlak voor de uitvoering (van Hattum et al., 2014), zie ook Ellen et al. (2011).
De nationale Omgevingsvisie (NOVI) moet het kader bieden voor een interbestuurlijk gedragen strategie voor klimaatadaptatie en daarmee ook voor maatregelen gericht op waterconservering. De meer specifieke aanpak voor klimaatadaptatie op regionaal en lokaal niveau hoort thuis in de omgevingsvisies van provincies en gemeenten. Ruimtelijke adaptatie ter voorkoming van verdroging dient volgens dit advies als richtinggevend uitgangspunt te hebben: zoveel mogelijk gebruik maken van het natuurlijke grondwatersysteem. Dat betekent dat ‘droogte stuurt functies’ en ‘functie volgt peil’ vaker het uitgangspunt voor herinrichting moeten zijn (Adviescommissie Water, 2015).
Voor toepassing van het principe ‘Droogte stuurt functies’ zal eerst duidelijk moeten zijn welke (grond)waterstanden in een gebied gewenst of toegelaten worden, bijvoorbeeld met het oog op natuurherstel of klimaatadaptatie. Dit wordt vastgelegd in het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR). Een GGOR komt in het algemeen tot stand in een interactief proces, waarin betrokken actoren (overheden, water- en natuurbeheerders, agrariërs en andere betrokkenen uit bedrijfsleven en maatschappelijke groeperingen) deelnemen. Dit bevordert het draagvlak voor het eindresultaat. De GGOR vormt het beleidskader voor uitvoeringsprojecten, zoals de eerder genoemde Integrale Gebiedsuitwerking voor herinrichting van het Loobeekdal (Noord-Limburg).
Een GGOR wordt uiteindelijk vastgesteld door de provincie en maakt onderdeel uit van het provinciaal waterbeleid, dat vervolgens met de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) weer onderdeel is van het omgevingsbeleid. De omgevingsvisie of integrale structuurvisie is daarin de centrale planfiguur, dat de ruimtelijke visie (van de provincie of van de gemeente) op de toekomst beschrijft.
Indien op grond van het principe ‘Droogte stuurt functies’ de grondwaterstand in een gebied wordt gewijzigd in het provinciaal waterplan, en aldus ook ruimtelijk wordt vastgelegd in de integrale structuurvisie, zal deze verandering kunnen worden doorgevoerd en vastgelegd in een wijziging van het vigerend gemeentelijk bestemmingsplan. Er kan echter ook gemotiveerd vanaf worden geweken. Bij wijziging in het bestemmingsplan, waarmee de gewenste grondwaterstand (volgens het GGOR) met bijpassend ruimtegebruik mogelijk wordt gemaakt, zal moeten worden aangegeven op welke wijze deze verandering gerealiseerd gaat worden. Zo nodig is hiervoor binnen de Wro het instrument van onteigening beschikbaar. Overigens kan dit instrument pas worden ingezet voor gedwongen onteigening, nadat alle mogelijkheden voor minnelijke schikking zijn verkend en afgewezen.
8. Lopende initiatieven en onderzoeken
Plannen voor de aanpak van verdroging met o.a. ruimtelijke maatregelen maken deel uit van het uitvoeringsprogramma Hoge Zandgronden in het Deltaprogramma. De komende jaren zullen hieruit verschillende onderzoeken en praktijkpilots worden uitgevoerd. Ook het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer onderzoekt praktische mogelijkheden om droogteproblemen structureel aan te pakken, o.a. met ruimtelijke adaptatie van het landgebruik. Ook worden projecten uitgevoerd in het kader van het programma Natuurlijke Klimaatbuffers, die gericht zijn op klimaatadaptatie aan o.a. toenemende verdroging.
Het GGOR is gebaseerd op kennis over hydrologische randvoorwaarden voor het realiseren van functiedoelen (doelrealisatie). Het Waternood instrumentarium is een belangrijk hulpmiddel dat de waterbeheerder kan gebruiken om de effecten van ruimtelijke ingrepen op de waterhuishouding en andersom nader te beschouwen. Momenteel wordt er gewerkt aan de waterwijzer Natuur en de waterwijzer Landbouw om de positieve en negatieve effecten van aangepast waterbeheer, klimaatverandering en gewijzigd landgebruik te kunnen kwantificeren in termen van (vermeden) nat- en droogteschade voor landbouwopbrengst en natuurwaarden. Een vervolgstap is om deze inzichten op te nemen in het Waternood-instrumentarium. Op deze manier kunnen verschillende scenario’s en alternatieven vergeleken worden met elkaar op basis van doelrealisatie en functiewaardering.
Het onderzoeksprogramma Lumbricus ondersteunt waterschappen bij de uitvoering van herstelprogramma’s voor beekdalen. Hierbij wordt voortgebouwd op kennis en expertise op het gebied van ‘Droogte stuurt functies’ en het 5B-Concept en kennis uit ‘Building with Nature’ projecten in beeksystemen, zoals de Leuvenumse Beek (Delft et al., 2011; Verdonschot & Verdonschot, 2019) en de Hierdense beek (Verdonschot et al., 2017).
Het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling kijkt ook naar ‘ Droogte stuurt functie’ in West-Nederland. Het werkt structureel en programmatisch aan het verbinden, versterken en ontwikkelen van kennis rondom bodemdaling.
9. Kennisleemtes
Met het beperken van de watervraag via ruimtelijke herschikking van functies is tot heden nog weinig ervaring opgedaan. Er zijn wel inrichtingsconcepten, die een relatie hebben met het principe ‘Droogte stuurt functie’, zoals het 5B-bekenconcept van Verdonschot (2010) en het principe ‘Functie volgt peil’ in veenweidegebieden. Er is grote behoefte aan experimenten of pilots op gebiedsniveau, om meer kwantitatieve ervaring op te doen met procesmatige, economische en ecologische aspecten, en meer zicht te krijgen op de kosten en baten van projecten die gebaseerd zijn op het principe ‘Droogte stuurt functies’ in verschillende gebiedstypen
Er is meer kennis nodig over de vraag hoe draagvlak kan worden verkregen voor een watergestuurde ruimtelijke inrichting op nationale, regionale en lokale schaal. Daarbij kan aangesloten worden bij de participatieve benadering in het nieuwe omgevingsbeleid, waarin integrale oplossingen voor ruimtelijke en wateropgaven op de verschillende schaalniveau’s centraal staan.
Ook over bestuurlijk-juridische consequenties en mogelijkheden bij toepassing van het principe ‘Droogte stuurt functies’ bestaan nog nauwelijks praktijkervaringen binnen de huidige wet- en regelgeving.