Poederkool in slib. Effect op de huidige en toekomstige slibeindverwerking (IPMV)
Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek waarin de effecten van de aanwezigheid van poederkool in slib op de kwaliteit en kwantiteit van het af te voeren slib in beeld zijn gebracht en de invloed die dit heeft op de slibeindverwerking. Belangrijkste advies uit dit rapport is om bij besluitvorming over de inrichting van de zuivering voor de verwijdering van microverontreinigingen de impact op de slibeindverwerking nadrukkelijk in de beschouwing mee te nemen.
Publicatienummer |
2020-34 |
Thema |
Waterkwaliteit, Nieuwe stoffen |
Datum |
|
Het ministerie van IenW, STOWA en de Nederlandse Waterschappen hebben gezamenlijk het Innovatieprogramma Microverontreinigingen uit Afvalwater (IPMV) opgezet om de ontwikkeling van veelbelovende verwijderingstechnieken te versnellen. Doel is dat de waterschappen binnen vijf tot zeven jaar meer beproefde technieken tot hun beschikking hebben voor de verwijdering van micro-verontreinigingen. Het innovatieprogramma is onderverdeeld in vijf verschillende thema’s, waaronder het thema Poeder-Actiefkool.
De aanwezigheid van poederkool in slib verandert de kwaliteit en kwantiteit van het af te voeren slib en heeft daarmee invloed op de slibeindverwerking. In het onderzoek wat in dit rapport wordt beschreven, is deze invloed van het toepassen van poederkool voor de huidige en toekomstige slibeindverwerking in beeld gebracht. Dit is gedaan door rekening te houden met een aantal onzekerheden: het aantal zuiveringen waar poederkool toegepast gaat worden, welke dosering daarbij gebruikt wordt en het effect op de slibontwatering. Daarbij komt dat tegelijkertijd ook de wereld van de slibeindverwerking volop in beweging is. Ook de onzekerheden omtrent de huidige en toekomstige hoeveelheid te verwerken slib en de beschikbare verwerkingsroutes zijn meegenomen.
De aanwezigheid van poederkool in slib heeft allereerst invloed op de verwerkingscapaciteit van installaties. De afweging over het wel of niet toepassen van poederkooldosering kan daarom alleen op individueel waterschapsniveau gemaakt worden. Autonome ontwikkelingen zoals een hoger afvalwateraanbod en/of meer of een betere vergisting, hebben afhankelijk van de mate waarin dit plaats vindt, vaak een grotere impact op de verwerkingscapaciteit dan de aanwezigheid van poederkool in slib. Op nationaal niveau lijkt de invloed van de aanwezigheid van poederkool op de verwerkingscapaciteit beperkt.
Ten tweede heeft de aanwezigheid van poederkool in slib mogelijk invloed op de afzetbaarheid van restproducten, de behandeling en lozing van het geproduceerde afvalwater van de slibeindverwerking en het voldoen aan de emissie-eisen voor de geproduceerde rookgassen. Dit wordt veroorzaakt doordat zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS en arseen in hogere mate aan het poederkool hechten. Op dit punt is nog meer onderzoek nodig.
Belangrijkste advies uit dit rapport is, zoals eerder gememoreerd, bij besluitvorming over de inrichting van de zuivering voor de verwijdering van microverontreinigingen de impact op de slibeindverwerking nadrukkelijk in de beschouwing mee te nemen.