Perspectieven en knelpunten van zuiveringsslib voor bodemkundig gebruik
Het terugwinnen en hergebruiken van (secundaire) grondstoffen uit zuiveringsslib biedt technologisch steeds meer mogelijkheden. Tegelijkertijd zijn er juridische belemmeringen, zowel op nationaal als Europees niveau (STOWA rapport 2012-47). In deze verkenning zijn in het kader van de rwzi als Grondstoffenfabriek de mogelijkheden onderzocht om op nationale schaal tot een herintroductie van zuiveringsslib als meststof of bodemverbeteraar te komen.
Publicatienummer |
2014-35 |
Thema |
Circulaire economie, Produceren van grondstoffen |
Datum |
|
In deze verkenning zijn in het kader van de rwzi als Grondstoffenfabriek de mogelijkheden onderzocht om op nationale schaal tot een herintroductie van zuiveringsslib als meststof of bodemverbeteraar te komen. De Europese wetgeving lijkt daartoe meer mogelijkheden te bieden dan de Nederlandse. In ons land verhinderen limieten voor zware metalen en een restrictiever mengbeleid een toepassing van producten uit zuiveringsslib – zoals slibcompost – voor bodemkundige doeleinden. Daarentegen spoort het beleid wel uitdrukkelijk tot de inzet van zuiveringsslib als meststof of bouwstof aan.
Achtergronden
De Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (European Waste Framework) biedt een zogeheten End-of-Waste (EoW) route. Deze route kan ertoe leiden dat heterogene substanties of homogene stoffen of stofgroepen uit deze substanties in aanmerking komen voor een ‘einde- afvalstatus’. Hierdoor hoeven ze – onder bepaalde voorwaarden – niet langer aan regelgeving met betrekking tot afval te voldoen. Deze status ligt onder meer in het verschiet voor papiercellulose uit de papierindustrie als stuifbestrijder in de landbouw.
Voor de verdere operationalisering van het concept van de rwzi als grondstoffenfabriek is het van belang te weten of een nationaal dan wel Europees EoW-traject voor zuiveringsslib kans van slagen maakt, en zo ja: welke implicaties dit heeft voor dit concept (financieel, technologisch, maatschappelijk).
De afgelopen jaren is onder toezicht van de Europese Commissie gewerkt aan een zogenoemde einde-afvalstatus voor bio-afval, dat in de vorm van compost of digestaat voor bodemkundige doeleinden wordt gebruikt. Aanvankelijk lag het in de bedoeling daarvoor ook behandeld stedelijk zuiveringsslib in aanmerking te laten komen. Maar gaandeweg is de weerstand daartegen zodanig gegroeid, dat compost of digestaat waarin dit slib is verwerkt, naar verwachting niet in aanmerking zal komen voor een EoW-status.
Dit betekent voor de lezer van dit rapport dat de gevolgtrekkingen uit het EoW-traject met enige terughoudendheid moeten worden gelezen. De waarde van dit traject zit hem er voorshands in dat percepties en standpunten die van belang zijn bij nadere gedachten- en beleidsvorming ten aanzien van de inzet van communaal zuiveringsslib voor bodemkundige toepassing Europees-breed uitgekristalliseerd zijn.
Nadere stappen in de richting van slib(eind)verwerking in Nederland kunnen aan het resultaat van het EoW-traject worden gespiegeld. De in dit rapport genoemde EoW-normen (o.a. ten aanzien van zware metalen) zijn aldus vooral te lezen als Europese ‘consensusnormen’ die richtinggevend kunnen zijn voor het verkrijgen van draagvlak voor een herwaardering van communaal zuiveringsslib.